Een punt is eenvoudig. In wordt een punt gedefinieerd als de verzameling coördinaten langs de assen van een assenstelsel. We geven dit weer als:
(3) |
waarin de coördinaat op de -de as.
Voorbeeld: In het x,y-vlak kiezen we het punt A(1,3). De x-coördinaat van A is 1 en de y-coördinaat van A is 3.
De leerlingen met natuurkunde in hun pakket hebben waarschijnlijk het begrip vector al eens gezien bij het rekenen met snelheden en krachten. De vectoren waren in die gevallen waarschijnlijk vectoren in een twee dimensionale ruimte. Uit het zwaartepunt van een voorwerp teken je pijlen in de richting waarin krachten werken. De resulterende kracht is de vector optelling van alle op het voorwerp werkende krachten. Een vector is dus een pijl. Een pijl met een beginpunt en een eindpunt. Om alles wat eenvoudiger te houden definieert men in de lineaire algebra een vector als een pijl die een verplaatsing aangeeft. Een vector die vanuit een punt vertrekt en in uitkomt geeft dan een verplaatsing aan van punt naar . Een vector wordt dan wiskundig weergegeven aan de hand van de hoeveelheid verplaatsing in de richtingen van de verschillende assen. Een pijl die vanuit de oorsprong naar een punt vertrekt krijgt dan precies de zelfde coördinaten als het punt zelf. Een vector wordt meestal geschreven in kleine letters met een pijltje erboven, maar dat wordt vaak ook weer weggelaten (wiskundigen zijn gewoon luie donders). De coördinaten van het punt zijn dan gelijk aan de verplaatsingen in de vector. Notatie:
(4) |
waarin de verplaatsing langs de -de as is.
Voorbeeld: In het x,y-vlak geeft de vector een verplaatsing aan over vier eenheden in de richting evenwijdig aan de x-as en 3 eenheden in de richting evenwijdig aan de y-as.
Een matrix is een soort van tabel met rijen (horizontaal) en kolommen (verticaal en wordt genoteerd met een hoofdletter. De dimensie van een matrix is het aantal rijen (b.v. m) en het aantal kolommen (b.v. n). De dimensie wordt weergegeven als , ofwel het aantal rijen keer het aantal kolommen.
(5) |
Het getal staat in i rij en kolom j.
Straks introduceren we optellen en vermenigvuldigen van matrices en vectoren. Hier geven we alvast een voorproefje. In opgave 3 hadden we het stelsel:
In vector en matrix notatie wordt dit stelsel weergegeven door de volgende vergelijking:
Ofwel:
(6) |
waarin: de matrix van de coëfficienten voor de variabelen en in het stelsel, is een vector die de coördinaten van de variabelen bevat en is ook een vector. Je leest matrix keer vector is gelijk aan vector .
De vergelijking (6) lijkt erg veel op de vergelijking (1) . De oplossingsmethode wordt ook op dezelfde manier verkregen: links en rechts van het teken vermenigvuldigen met (dit noemt men de inverse van ). De oplossing is dus:
(7) |
Dit verhaal geldt voor alle dimensies. Het wordt nu tijd om te leren rekenen met matrices en vectoren. Optellen, vermenigvuldigen en de inverse berekenen van een matrix zijn de fundamenten waarop de lineaire algebra is gebouwd.
Een kritische leerling zal nu misschien opmerken: ”Zo’n vector is toch ook een matrix!?”. Mijn reactie hierop is dat dit een zeer juiste conclusie is. Echter er zijn een aantal eigenschappen van vectoren in de lineaire algebra die niet van toepassing zijn op een matrix. Hier zullen we niet dieper op ingaan.